De Auteurswet verandert

Uiterlijk in juni 2021 moet de Europese richtlijn voor de wijziging van de Auteurswet zijn geïmplementeerd. Het voorstel voor de wetswijziging kreeg grote bekendheid doordat de invoering tot grootschalige blokkering van content op grote online platformaanbieders zoals YouTube zou kunnen leiden. In de tekst is sindsdien een aantal aanpassingen gedaan om met aanvullende aanpassingen de rechten van gebruikers te waarborgen. Een openstaande vraag is echter of het Europese parlement met deze aanpassingen gebruikers voldoende tegemoet is gekomen. Daarnaast verandert door deze wetswijziging méér dan enkel wetgeving voor platformaanbieders. Daarom is het zinvol om stil te staan bij de vraag wat er tussen nu en 2021 daadwerkelijk verandert en welke gevolgen deze veranderingen hebben. Dit artikel zal deze vragen beantwoorden.

Het wetsvoorstel voor de wijziging van de Auteurswet maakt deel uit van een grootschalige strategie van de Europese raad met betrekking tot de digitale markt. Een belangrijke pijler van deze strategie is het verbeteren van de online toegang tot goederen en diensten voor consumenten en bedrijven binnen de EU. De gewijzigde Auteurswet moet hieraan een bijdrage leveren. Hiervoor zijn drie hoofddoelstellingen opgesteld. In de eerste plaats moet meer en bredere toegang mogelijk worden tot content binnen de EU, met name voor radio, televisie, Europese audiovisuele werken en cultureel erfgoed. Ten tweede moet een eenvoudiger auteursrechtelijk kader voor onderwijs, onderzoek, cultureel erfgoed en de integratie van gehandicapten worden bewerkstelligd (waarbij gezegd moet worden dat deze laatste groep in de wijzigingstekst nauwelijks aandacht krijgt). Tot slot dient de gewijzigde Auteurswet bij te dragen aan een duurzamere markt voor de pers, voor creatieve bedrijfstakken en makers van cultureel betekenisvolle content om op basis van gelijkwaardigheid over licentievoorwaarden en prijzen voor content te kunnen onderhandelen.

Om het auteursrechtelijk kader voor de genoemde groepen te vereenvoudigen, zal vanuit deze richtlijn een aantal uitzonderingen en beperkingen op de nu geldende Auteurswet worden geïmplementeerd. Deze verzameling van uitzonderingen wil een langdurig proces voorkomen van contact zoeken met en reacties afwachten van oorspronkelijke auteurs, waardoor digitaal materiaal eenvoudiger is te (her)gebruiken. Hiernaast zal een aantal maatregelen op het gebied van licentieverlening worden ingevoerd, waaronder het zogeheten Extended Collective Licensing (ECL). ECL maakt het mogelijk om een licentie te verkrijgen om een collectie van stukken die niet langer in de handel zijn te verspreiden, ten toon te stellen of ter inzage aan te bieden. Door maatregelen als deze wordt licentieverlening voor digitaal materiaal aanzienlijk vergemakkelijkt.

Naast deze maatregelen zullen in de vernieuwde Auteurswet maatregelen worden opgenomen voor de verdeling van waarde van digitale content. Zo wordt het persuitgeversrecht voor commerciële nieuwsdiensten met een in de EU gevestigde uitgeverij uitgebreid. Hiermee wordt ingespeeld op de opkomst van aggregatiemedia zoals Google waarmee gebruikers bijvoorbeeld via alerts worden verwezen naar auteursrechtelijk beschermde publicaties. Ook is vastgelegd dat lidstaten een deel van de vergoedingen voor heffingen over auteursrechtelijk beschermd materiaal niet alleen aan de oorspronkelijke makers, maar ook aan de uitgevers van dit materiaal moeten doen toekomen. De positie van de makers van content is verbeterd door een aantal bepalingen uit de Auteurswet te herschrijven, zoals de bestsellerbepaling waarin een passende vergoeding voor makers wordt vastgelegd voor onverwacht goed verkopende werken.

De controverse

Al deze maatregelen vormen de context voor de controverse rond het grootschalig blokkeren van content. Op dit moment kunnen platformen content zoals muziekclips of films openbaar maken zonder dat hiervoor toestemming van de rechthebbenden is verkregen. Hierdoor profiteren deze niet of onvoldoende van de advertentie-inkomsten die platformaanbieders bij deze content ontvangen. Om dit op te lossen, worden in de richtlijn platformaanbieders aangemerkt als openbaarmakers. Platformaanbieders zijn door deze maatregel vanaf 2021 verplicht om toestemming van rechthebbenden te verkrijgen voor de ontsluiting van content.

De controverse komt voort uit een uitzonderingsclausule bij deze verplichting. Platformaanbieders krijgen toestemming om content te ontsluiten als zij aan kunnen tonen te hebben geprobeerd om toestemming te verkrijgen en het verkrijgen van toestemming onmogelijk is. Hier staat de verplichting tegenover om alles in het werk te stellen om te voorkomen dat beschermde content zonder toestemming is gepubliceerd. Naast filtering, wat verplicht wordt gesteld, is een veelgebruikte methode hiervoor het instellen van een notice and take down-procedure, wat inhoudt dat content verwijderd kan worden als een melding van onrechtmatige publicatie wordt ingediend. De verplichting om voor zover mogelijk te voorkomen dat beschermde content wordt gepubliceerd leidde tot angst voor overblokkering.

Om hieraan tegemoet te komen is de wijzigingstekst aangepast. De tekst richt zich eerst op de gebruikers van platformen. Een eerste voor hen belangrijke waarborg is dat als platformen al toestemming hebben gevraagd of hebben betaald voor het ontsluiten van auteursrechtelijk beschermd materiaal gebruikers dit zelf niet ook hoeven doen. Daarnaast blijft de nu al bestaande uitzondering voor het gebruik van beschermd materiaal voor kritieken of humoristische doeleinden behouden. Ook moet bij het gebruiken van technische middelen zoals filtering om onrechtmatige ontsluiting te voorkomen rekening worden gehouden met de AVG en moet worden voorzien in een laagdrempelige geschillencommissie als er volgens gebruikers sprake is van onterechte blokkering.

Ook voor platformen zijn waarborgen opgenomen. In de eerste plaats wordt de scope van dit wetsvoorstel beperkt tot grote aanbieders van content als YouTube en Facebook, van wie het aanbieden van beschermd materiaal deel uitmaakt van hun businessmodel. Kleine platforms met een omzet van maximaal 10 miljoen euro worden voor de eerste jaren na hun oprichting ontzien van de filterverplichting. Platformaanbieders zijn bovendien niet verplicht een licentieovereenkomst aan te gaan wanneer gebruikers dit al op een juiste manier hebben geregeld. Hiernaast wordt rechthebbenden een verplichting opgelegd noodzakelijke en relevante informatie te delen voor het filteren van auteursrechtelijk beschermd materiaal, zodat de invoering van een algehele monitorverplichting kan worden voorkomen. Aan de notice and take down-procedure, die geldt wanneer filtering tegen aanvaardbare kosten niet mogelijk is, wordt tot slot een stay down-element toegevoegd, waardoor uit de openbaarheid gehaalde informatie ook niet terug mag komen.

De Europese Commissie is tot slot verplicht om met de aan gebruikers gedane toezeggingen rekening te houden als met stakeholders over dit artikel wordt overlegd. Deze dialoog is met name bedoeld voor het uitwisselen van best practices om de samenwerking tussen internetplatformen en rechthebbenden te bespreken. Zo kan ervoor worden gezorgd dat bepaalde vormen van gebruik niet worden uitgehold. Ook maakt een dergelijk overleg duidelijk hoe effectief bepaalde maatregelen zijn geweest om de belangen van de verscheidene partijen te behartigen. Daarmee ligt vast dat ook toekomstige ervaringen mee zullen worden genomen in deze dialoog.

Wetsvoorstel wijziging Auteurswet – impact

Wat de kosten voor het bedrijfsleven betreft wordt in het wetsvoorstel een onderscheid gemaakt tussen administratieve kosten en inhoudelijke nalevingskosten. Administratieve kosten behelzen in dit verband kosten die voortvloeien uit een informatieverplichting richting overheden die voortkomt uit de naleving van wet- en regelgeving. Bij de wetswijziging is hier geen sprake van, aangezien er enkel sprake is van een informatieverplichting richting derden. Kosten die gemoeid gaan met het naleven van deze informatieverplichting worden in dit verband gerekend onder inhoudelijke kosten.

Qua inhoudelijke kosten bevat de wijzigingstekst een inschatting per maatregel van de verwachte lasten voor verscheidene organisaties. Hierbij moet met name gedacht worden aan kosten voor de toepassing van filtertechnologieën bij platformen waar digitale content wordt aangeboden en aan kosten voor verslaglegging richting makers van content. Voor middelgrote en grote organisaties zal de verwachte regeldruk beperkt blijven, maar voor micro-organisaties kan de wetswijziging meer impact hebben. Geschat wordt dat de verslaglegging in de audiovisuele sector voor micro-organisaties qua tijd 1% van de totale arbeidstijd en qua kosten tot 2,3% van de totale omzet kan behelzen. Daarmee zal de wet voor de audiovisuele sector de grootste economische impact zal hebben. Binnen andere sectoren en voor grotere organisaties blijven de verwachte arbeidstijd en kosten die de wijziging met zich mee brengt beperkt tot minder dan 1%.

Tegenstanders zijn juist verontrust door de niet-economische gevolgen van dit wetsvoorstel. Met de wijziging worden waarborgen aan platformen gedaan waardoor de aan hen opgelegde verplichtingen enigszins verlicht worden. Hierdoor is er minder snel sprake van ‘onderblokkeren’, oftewel het gebruiken van een uploadfilter dat te weinig content afvangt, waardoor men hoopt dat platformaanbieders zich minder snel tot drastische maatregelen genoopt voelen. Desalniettemin blijft de vraag of de consequenties van overblokkeren en het moeten afhandelen van geschillenkwesties met gebruikers opweegt tegen de consequenties van onderblokkeren. Tegenstanders van dit wetsvoorstel zijn dan ook niet gerustgesteld dat vrijheid van expressie daadwerkelijk gewaarborgd blijft. Een belangrijk argument hier is dat filters niet over het vermogen beschikken context te herkennen en bewerkte content ten onrechte als beschermd materiaal zullen aanduiden. Het gebruik van uploadfilters wordt dan ook wel aangeduid als internetcensuur.

Toch kent dit wetsvoorstel ook veel voorstanders. Met name uitvoerend kunstenaars en andere creatieven zijn opgelucht dat zij meer bescherming krijgen om oneerlijke exploitatie van hun werk te voorkomen. Ook de situatie van persuitgevers en cultureel erfgoedinstellingen verbetert, waardoor de toegang tot waardevolle materialen uit het nieuws of uit het verleden eenvoudiger wordt gemaakt. Dit komt uiteindelijk niet alleen bedrijven in deze sectoren ten goede, maar ook gebruikers die door deze bedrijven gepubliceerde content willen raadplegen. Een bredere blik op dit wetsvoorstel laat daarom onomstreden verbeteringen zien. Desalniettemin blijft het belangrijk om gebruik te maken van de ruimte voor dialoog die dit wetsvoorstel biedt en daadwerkelijk het gesprek aan te gaan over de wijze waarop de vrijheid van expressie het beste kan blijven gewaarborgd.

Samuel van Bruchem

Terug naar overzicht