Lunchlezing Open Overheid: de drijvende kracht achter dataoplossingen

Binnen de overheid begint meer aandacht te ontstaan voor de mogelijkheden die het gebruik van data biedt. Leer- en Expertisecentrum Open Overheid nodigde daarom drie enthousiaste medewerkers uit om tijdens een lunchlezing op 3 december 2018 te vertellen over lopende projecten binnen hun organisatie waarbij data een toegevoegde waarde heeft. Open Overheid is een onderdeel van ICTU, een door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgezette adviesorganisatie die als doel heeft maatschappelijke vraagstukken op het gebied van overheid en digitalisering in kaart te brengen, waarvoor deze lunchlezing een platform bood. De projecten die tijdens de lezing de revue passeerden, laten zowel de mogelijkheden als de bezwaren zien die komen kijken bij het opzetten en uitvoeren van nieuwe datagedreven projecten. Het is dan ook zinvol om stil te staan bij deze nieuwe ontwikkelingen en na te denken over een verantwoorde manier om nieuwe vormen van informatievergaring in te kaderen. Om deze ontwikkelingen beter in beeld te krijgen, bieden we u graag een uitgebreide samenvatting van de presentaties tijdens deze lunchlezing aan.

Gemeente Utrecht

Donovan Karamat Ali is bij gemeente Utrecht als informatiecommissaris aangesteld, wat inhoudt dat hij als schakel fungeert tussen informatieprojecten in de gemeente en dataprojecten in de stad zelf. Donovan vertelt bij wijze van voorbeeld van de mogelijkheden die dataprojecten bieden over een datagedreven pilot op het gebied van woninginbraak. In deze pilot werd onderzocht of kon worden voorspeld waar toekomstige woninginbraken waarschijnlijk plaats zouden gaan vinden. Door data-analyse bleek met 80% betrouwbaarheid te kunnen worden voorspeld in welke regio ingebroken zou gaan worden. Ook bleek er meer ingebroken te worden in buurten waar meer vuilnisbakken buiten staan. Met deze informatie in de hand zijn wijkagenten in de desbetreffende regio’s meer ingezet, waardoor het criminaliteitscijfer in Utrecht is teruggelopen. Hoewel dit op zich heel mooi klinkt, is het volgens Donovan nog maar een eerste stap. Wanneer zulke software openbaar wordt gemaakt, waar Donovan een voorstander van is, zou niet alleen binnen een gemeente maar ook tussen gemeenten onderling datagedreven samen worden gewerkt om “sneller, beter en meer overheidsinformatie beschikbaar te stellen en te verbeteren”, waardoor mogelijk dus ook inbraken binnen andere gemeenten zouden kunnen worden voorkomen.

De naderende acceptatie van de Wet Open Overheid, waar Leercentrum Open Overheid vanzelfsprekend op hoopt, kan gemeenten ertoe brengen om meer datagericht te gaan werken. Desondanks hoeven gemeenten voor sturing op meer openheid niet per se te wachten tot de invoering van deze wet. Donovan geeft een aantal voorbeelden van initiatieven die gemeenten kunnen ondernemen om voorafgaand aan de witte rook uit Den Haag alvast opener te gaan werken. Een voorbeeld uit Utrecht is het open publiceren van raadsvergaderingen. In de praktijk blijkt dat niet alleen burgers positief reageren op het beschikbaar zijn van de inhoud van raadsvergaderingen, maar dat de open tekst ook voor raadsleden zelf nuttig is. Ook wordt in Utrecht geïnvesteerd in het zogeheten geautomatiseerd anonimiseren, oftewel aan software leren welke persoonsgegevens niet vast mogen worden gelegd. Deze gegevens moeten nu nog door een beleidsmedewerker weggelakt worden. Mocht anonimiseren volledig betrouwbaar geautomatiseerd kunnen worden, dan valt hier dus veel tijd mee te besparen. Een ander voorbeeld van meer openheid in Utrecht is het stimuleren van transparantie door open spending. Open spending houdt in dat de gemeente laat zien welke kosten op jaarbasis waarvoor worden gemaakt. Zo kan een organisatie bijvoorbeeld zien wat het kost om een sporthal een jaar lang van elektriciteit te voorzien. Ook is een aantal metadata openbaar gemaakt, zoals de gemiddelde doorlooptijd. Met deze voorbeelden benadrukt Donovan dat gemeenten niet afhankelijk zijn van het invoeren van WOO, maar dat gemeenten ook nu door meer openheid hun dienstverlening kunnen verbeteren.

Toch valt er ook wel kritiek te leveren op de wijze waarop data binnen gemeenten wordt gebruikt. Donovan ontdekte tijdens zijn werkzaamheden dat de verbinding tussen analyse en praktijk nogal eens ontbreekt, waardoor uitkomsten van data-analyse niet altijd optimaal worden benut. Een ander kritiekpunt dat hij aanreikt, is dat bij data-onderzoek veel op kwantiteit wordt gestuurd. In Utrecht is dit ondervangen door het invoeren van vraaggerichte open data, waarbij eerst wordt onderzocht welke behoeften er bij doelgroepen spelen. Op deze wijze kan de gemeente zich met name beter gaan richten op kwetsbare groepen. Donovan noemt als voorbeeld een gesprek met daklozen over hoe zij willen dat de gemeentewebsite wordt ingericht. Hierbij kwam naar voren dat veel daklozen bij voorbeeld niet weten wat hyperlinks zijn en waar deze voor dienen, wat laat zien hoe kwetsbaar deze groep op het gebied van ICT is. Ook bleek dat velen van hen het eng vinden wanneer hun persoonsgegevens worden gevraagd vóór zij een reactieformulier invullen. Het omdraaien van deze volgorde, dus eerst aan daklozen de mogelijkheid geven een reactieformulier in te vullen en daarna persoonsgegevens vragen, bleek participatie aanzienlijk te verhogen. Een eenvoudig te realiseren quick win!

Tot slot zijn er ook enkele lopende pilots in Utrecht. Onderzocht wordt wat de benodigdheden zijn voor een digitale identiteit in navolging van het Estland-model. Hierdoor zouden burgers voor de registratie van hun huwelijk of de geboorte van hun kind niet langer naar het gemeentehuis hoeven, maar kan deze direct worden verwerkt. Een soortgelijk project loopt al in Almere, waar burgers digitaal hun rijvaardigheid aan kunnen tonen. Daarnaast is de Gemeente Utrecht betrokken bij een landelijke pilot waarbij onderzocht wordt of de digitale democratie kan worden verbeterd door toegang op afstand bij raadsvergaderingen mogelijk te maken. Burgers zouden hierdoor meer betrokken kunnen worden bij raadsbesluiten. Raadsleden zouden bovendien zelf niet langer fysiek aanwezig hoeven zijn bij raadsvergaderingen, wat hen aanzienlijk flexibeler zou maken. Ook in de toekomst liggen er dus mogelijkheden om data te gebruiken om zowel voor burgers als voor medewerkers bij gemeenten tot meer efficiëntie en tijdsbesparing te komen.

Gemeente Dordrecht

Gea Davids werkt als opgavemanager bij Gemeente Dordrecht binnen Smart City, waar wordt gewerkt aan digitale projecten waardoor de gebruiker tastbare voordelen heeft. Gea noemt als belangrijkste projecten AI in de wijklijn, nationaal living lab en de straatkubus. Bij AI in de wijklijn, wat zich nu nog in de ontwerpfase bevindt, wordt smart tech gebruikt om foto’s te herkennen. Hierdoor kunnen burgers digitaal melding maken van overlast, zoals overvolle containers of kapotte straatverlichting, door een foto hiervan te maken en deze naar de gemeente te appen. De software herkent daarna de afbeelding en zorgt ervoor dat de melding op de juiste afdeling terecht komt. Op deze wijze kan de dienstverlening worden verbeterd ten opzichte van de huidige situatie, waar nogal eens telefoontjes met meldingen bij de verkeerde afdeling terecht komen. Een nadeel is echter dat deze software zeer veel afbeeldingen nodig heeft om te leren om foto’s afdoende te herkennen en te classificeren. Daarom is het ontwikkelen van deze technologie te duur voor de gemeente alleen en wordt actief gezocht naar partnergemeenten die samen aan dit project willen werken.

Living lab houdt in dat sensoren worden geplaatst om de kwaliteit van het vestigingsklimaat te waarborgen. Zo meten sensoren langs de A16 de mate van luchtvervuiling naar aanleiding van de aanleg van de nieuwe snelweg. Hiermee kon een meting van het RIVM, waar een te hoge mate van luchtvervuiling vastgesteld was, ter discussie worden gesteld. Burgers maken zich echter wel zorgen over de invloed van straling die vrij zou komen als overal sensoren geplaatst zouden worden, iets waarnaar Dordrecht nog onderzoek zal doen. Binnen Living lab is ook ruimte gemaakt voor burgerinitiatieven. Er is een innovatiefonds opgericht door Smart City Dordrecht waar burgers suggesties kunnen doen voor ideeën om te testen. Daarnaast is er financiële ruimte beschikbaar gemaakt om voor het testen van goede ideeën subsidies te verlenen.

De straatkubus is een technologie die in verscheidene steden al wordt gebruikt om sociale leefbaarheid in kaart te brengen. Hierdoor kan op een kaart bijvoorbeeld worden weergegeven in welke buurten veel ouderen of kinderen wonen, waardoor meer gericht gestuurd kan worden op gepaste voorzieningen. Gea deelt als concreet voorbeeld van een toepassing een aanvraag van een sportclub voor een extra hal. Aangegeven werd dat de club overbezet was. Door de straatkubus kon de bezettingsgraad van het hele terrein van de sportclub in beeld worden gebracht. Hierdoor bleek dat een nieuwe hal niet nodig was, maar kon als advies richting de sportclub worden uitgebracht welke minder bezette delen van hun terrein beter benut konden worden om de bezettingsgraad in drukkere delen tegen te gaan. Op een dergelijke manier kan een gemeente slim omgaan met aanvragen van burgers.

Een smart gemeente kan echter niet zonder slimme ambtenaren. Daarom is in Dordrecht een datateam samengesteld met een informatiemanager, een data-analist en een data-adviseur. Daarnaast heeft de streek Drechtsteden een gezamenlijk Internet of Things-netwerk in beheer waarvoor de gateway in Dordrecht staat. Hiermee wordt op dit moment onderzocht of het mogelijk is om voor dit netwerk een zogeheten Drechtstekker te ontwikkelen waarmee alle bewoners uit de Drechtsteden toegang hebben tot dit netwerk. Hierdoor zouden alle bewoners direct digitaal toegang hebben tot alle gegevens uit de smart technologieën van de gemeenten. Dit project bevindt zich momenteel nog in de proof of concept-fase, maar Gea is optimistisch over de uitkomst hiervan. Mocht er inderdaad een Drechtstekker komen waarmee bewoners digitaal toegang tot alle smart gegevens krijgen, dan geeft dat veel nieuwe mogelijkheden voor verdere digitale ontwikkeling. Tegelijkertijd wordt dan ook de vraag wat uit gebruikersgegevens af kan worden geleid en of deze informatie open beschikbaar moet zijn van groot belang.

Gemeente Den Haag

Hedwig Miessen is programmamanager bij het Urban Data Center van Gemeente Den Haag, een interne afdeling die gericht is op verbetering van het eigen beleid. Hedwig legt uit dat het UDC voor dit doel niet zelf data verzamelt, maar gegevens hergebruikt die al eerder bij de gemeente binnen zijn gekomen. Ook mag het UDC datasets van het CBS gebruiken, mits deze goedgekeurd zijn voor opslag en hergebruik. Dit heeft als voordeel dat het UDC de beschikking heeft over kwalitatief hoogwaardige gestandaardiseerde datasets. Daarnaast zetten zich vanuit het CBS een aantal vrijwilligers in binnen het UDC, wat gezien de geringe fundering voor dit project geen overbodige luxe is. Een consequentie van het recyclen van datasets is wel dat wordt gewerkt met data die vaak al 1 of 2 jaar oud is. De resultaten van het UDC worden daarom niet primair ingezet om voorspellingen te doen, maar om terug te blikken en het eigen beleid te evalueren. Aan de hand van deze data kan worden gekeken in welke mate de gemeente voldoet aan ISO-norm 37120. Zie voor meer informatie https://www.cbs.nl/nl-nl/dossier/nederland-regionaal/cbs-urban-data-centers-invulling-en-meerwaarde.

Evaluatie staat dus voorop en er wordt rekening gehouden met de leeftijd van de data. Toch bieden datasets wel degelijk een mogelijkheid voor simulatie en preventie. Een voorbeeld dat Hedwig geeft, is dat van witwassing binnen de vastgoedsector in Den Haag. Witwassing van bedrijfspanden is een landelijk probleem. Uit de data van het UDC bleek echter dat in Den Haag een verhoogd risico bestaat qua witwassing van particulier vastgoed, wat voorafgaand aan de analyse niet bekend was. Een andere toepassing is het in kaart brengen van sociale leefbaarheid. Zo kan bijvoorbeeld worden gekeken hoeveel arme gezinnen die recht hebben op een bijdrage uit het schoolkostenfonds deze ook hebben aangevraagd. Ook kan een overzicht worden gemaakt van welke huishoudens van ouderen recht hebben op huur- of zorgtoeslag en hoeveel hiervan deze ook ontvangen. Deze gegevens laten zien dat bepaalde groepen lang niet altijd gebruik maken van de financiële mogelijkheden die binnen de gemeente voor hen beschikbaar zijn. Hierdoor wordt het voor de gemeente mogelijk om na te denken over beleid om richting deze groepen meer proactief te zijn.

Het UDC beschikt over een redelijk goed gevulde opdrachtenportefeuille en fungeert op dit moment als ontmoetingsplek voor data experts vanuit de gemeente en het CBS. Toch zijn er ook knelpunten bij het functioneren van het data center te noemen. Zo is het netwerk niet berekend op zwaardere applicaties, waardoor de internetsnelheid traag wordt. Belangrijker is echter dat er vanuit beleid weinig aandacht voor het UDC bestaat, waardoor de aanvoer van nuttige kennisvragen niet soepel verloopt. Desondanks noemt Hedwig een aantal manieren waarop UDC’s een meerwaarde voor gemeenten kunnen hebben. Bij veel medewerkers bestaan beelden over wat er in een gemeente speelt op basis van onderbuikgevoel. Data-analyse kan dergelijke beelden bevestigen of juist ontkrachten. Uitkomsten kunnen ook gebruikt worden voor meer gerichte voorlichting, handhaving of dienstverlening of om blinde vlekken in het gemeentebeleid in kaart te krijgen. Bovendien kan data-analyse beleidsmedewerkers helpen om multidisciplinair te werken.

Het UDC wil zich in de toekomst in gaan zetten voor meer regionale samenwerking op data, zodat er meer data uitgewisseld kan worden tussen data centers. Deze behoefte is door alle sprekers genoemd en lijkt een belangrijke stap te zijn naar meer grootschalige projecten binnen en tussen gemeenten. Het uitwisselen van data vraagt echter wel om een eenduidige werkwijze en een uniforme digitale infrastructuur tussen gemeenten, waar op dit moment nog weinig sprake van lijkt te zijn. Het openstellen van software kan qua infrastructuur een oplossing zijn, maar brengt vanuit het perspectief van de informatiebeheerder complicaties met zich mee. Als veel mensen vanuit verscheidene organisaties toegang hebben tot zowel een applicatie als tot de programmeercode waarmee deze gecreëerd is, hoe behoud je dan het overzicht over alle informatiestromen? De voordelen die effectief datagebruik kan bieden, zijn te groot om te negeren. Juist daarom is het belangrijk dat wij als informatiespecialisten nadenken over de gevolgen van het gebruiken van dataoplossingen en op zoek gaan naar manieren om gemeenten in dit opzicht te (blijven) ondersteunen.

Samuel van Bruchem

Terug naar overzicht