Bewaring zaken bij (vermoeden) fraude

Beste Zaalberg,

We hebben een vraag over de selectielijst. Bij ons in de gemeente, komt het wel eens voor dat er een eerste inschrijving of geboorteaangifte plaatsvindt en dat er sprake is van (vermoeden van) fraude wat leidt tot politieaangifte. Welk resultaat geldt dan? Is dat 7.1.10 Verwerkt: beslissing om gegeven niet of ambtshalve op te nemen in de BRP, met een termijn van 10 jaar? Of is dat 7.2 Geweigerd met een termijn van 5 jaar? Waar zit hem het verschil in tussen ‘weigeren’ en ‘verwerken maar niet opnemen’? En geldt dit voor:
– Alle zaaktypen waarbij men zich moet identificeren?
– Enkel bij de zaaktypen waarbij een gegeven opgenomen wordt in de BRP of leidt tot een mutatie van bestaande gegevens in de BRP?
– Of een ander uitgangspunt?

Antwoord:

In deze gevallen zijn er twee mogelijkheden:
1. De inschrijving of aangifte is nog niet verwerkt en wordt geweigerd. In dit geval moet gekeken worden naar resultaat 7.1.10. Deze verwijst namelijk naar een regel in Bijale 6 van de regeling BRP en die verwijst dan weer naar Artikel 2.60 van de Wet Basisregistratie Personen die gaat over gevallen waarin de gemeente (onder andere) gegevens niet verwerkt. In dit geval is er dus 1 zaak (de inschrijving of aangifte) en binnen die zaak wordt geconstateerd dat er fraude is gepleegd en wordt er aangifte gedaan.
2. De fraude wordt onderzocht nadat de inschrijving of aangifte al is verwerkt. In dit geval zijn er dus twee zaken: de aangifte of inschrijving en het onderzoek dat volgt. De eerste zaak valt dan onder 7.1.2 omdat de aangifte of inschrijving dan een brondocument wordt voor de BRP. Een onderzoek in het kader van de BRP (inclusief de aangifte) valt onder resultaat 12.1.6 van de selectielijst.
In deze gevallen mag u dus 7.2 buiten beschouwing laten.
Overigens leiden 7.1.10 en 12.1.6 beiden tot een bewaartermijn van 10 jaar.

Het is onduidelijk wat u bedoelt met ‘Alle zaaktypen waarbij men zich moet identificeren’. Er zijn bij gemeenten verschillende processen waarbij mensen zich dienen te legitimeren. Als er een vermoeden van fraude voordoet, zal dat altijd leiden tot een onderzoek in het kader van het product of voorziening dat wordt aangevraagd. De aangifte van fraude vindt dan plaats vanuit dat onderzoek. Zo valt fraude bij een bijstandsuitkering onder 12.1.1 en voor de WMO onder 12.1.2.

U dient dus altijd de context van het onderzoek mee te nemen in het bepalen van de bewaartermijn van de zaak.

 

 

 

Terug naar overzicht